Het eerste deel van de haven werd in 1833 gegraven net achter een krib in de IJssel. De grond was destijds van de Wijhese notaris Jacobson. Amper 20 jaar later was uitbreiding gewenst van wat toen al de ‘oude houtwal’ werd genoemd. Het ministerie gaf in 1854 vergunning voor het ophogen van de houtwal en het graven van een tweede haven hier net ten noorden van en het maken van een palen hoofd voor het aanleggen van stoomboten. Dezelfde winter al vingen de werkzaamheden aan waar vele Wijhese arbeiders aan hebben bijgedragen. De oude geul werd gedempt en er werden twee nieuwe gegraven. Voor het beheer en exploitatie van de haven werd bij Koninklijk Besluit de Naamloze Vennootschap tot verbetering der haven- en aanlegplaats den Houtwal, opgericht. De NV, die te Wijhe was gevestigd, kocht hiervoor ook de haven, houtwal en omliggende grond aan van notaris Jacobson. Wijhe was blij dat de gemeente meeging met de tijd. De verbetering van de haven betekende een flinke vooruitgang van de handel in Wijhe.
Deze uitbreiding van de haven en houtwal werd in 1865 en 1866 dankbaar gebruikt voor de aanvoer van materialen bij de aanleg van het spoor. Er werd volop hout verhandeld, of het nu ging om 1500 dennenbomen of 2000 bonenstaken. Er was zo veel bedrijvigheid dat zelfs het Rotterdam Nieuwsblad in 1882 bericht gaf van de inscheping van grote partijen rijshout, bestemd voor het herstel en de verzwaring van de dijk tussen Ameland en Friesland. Eind 19e eeuw werd ijzeroer gewonnen in Raalte, Heino en Wijhe. Duitse fabrieken huurden het land van de boeren tegen een goede prijs en arbeiders vonden werk bij het afgraven van het erts. Vrachtrijders waren druk met het vervoer ervan naar de houtwal in Wijhe van waar het erts naar Pruisen werd verscheept. Bekend is ook het transport van kisten eieren bestemd voor Duitsland. De laatste decennia was de loswal regelmatig het decor van de mammoettransporten van brugdelen en stuwkleppen van het metaalbedrijf Jansen Venneboer die met groot materieel op schepen werden geladen.
In de jaren dertig mochten woonwagenbewoners graag hun wagen bij de loswal neerzetten; ondanks het gevaar voor hun kinderen van het stromende water van de IJssel. Dit werd gedoogd, maar het aanleggen van voorzieningen stuitte bij de gemeente op de nodige problemen.
In de loop der jaren is regelmatig onderhoud gepleegd en werden verbeteringen aangebracht. De afrit vanaf de Dijk werd minder steil gemaakt en met klinkers bestraat en de haven werd regelmatig uitgebaggerd. In 1937 werd de aanlegplaats voorzien van beton, zodat de wal niet meer verzakte. Rond 1920 werd een loods gebouwd voor de opslag van goederen die in de jaren vijftig weer werd afgebroken.
Langzaamaan veranderde de loswal van bedrijfsmatig gebruik naar steeds meer een plek voor recreatief gebruik. De passantenhaven werd aangelegd, er kwamen de nodige voorzieningen en een horecagelegenheid. Inmiddels is het een favoriete plek voor veel Wijhenaren en passanten.