Kerkstraat 1

Historie

Krantenartikel uit ‘de Wijhenaar’ van 24 mei 1952, H. Huiberts

Het gemeentehuis van Wijhe zoals wij dat op het ogenblik allen kennen, dateert vanaf 1913 en kwam tot stand onder de ambtsperiode van Burgemeester Mr. G. Schimmelpenninck. In die dagen ging het voor modern door, doch sindsdien zijn de meningen van de deskundigen wel wat veranderd. Thans (1952) is ons gemeentehuis een gebouw met veel te weinig ruimte. Een wethouderskamer is er niet. Gelegenheid om een ondertrouwpaartje even apart te nemen al evenmin, terwijl de bovenétage wordt ingenomen door een enorme zolder, welke echter geen enkele gelegenheid tot uitbreiding biedt. Het aanbrengen van vergaderzaaltjes of kantoren op die zolderverdieping zou onoverkomelijk hoge kosten met zich brengen.

Honderd jaar geleden stelde men echter nog niet zulke eisen. Het gemeentehuis was toen gevestigd in een lokaaltje dat in eigendom toebehoorde aan Baron van den Hoevell. Deze eigenaar wilde echter zelf de beschikking over dat lokaaltje hebben en deelde dus aan het toenmalige gemeentebestuur mede, dat hij de huur wenste te doen beëindigen. In de raadsvergadering van 19 Maart 1864 deelde Burgemeester Rambonnet aan de raadsleden mede dat de huur per 1 Mei 1865 was opgezegd en dat er dus maatregelen genomen moesten worden. Verschillende ingezetenen hadden van die opzegging vernomen en boden aan de gemeente hun eigendom geheel of gedeeltelijk te koop aan, terwijl er zelfs een was die aanbood zelfs een gemeentehuis te bouwen en dat aan de gemeente in huur aan te bieden. Daarvoor voelde de raad echter niet veel. Men wilde zelf gaan bouwen.

Op 6 Juni 1864 besprak de raad in een besloten zitting de aangeboden percelen, doch de eigenaars wilden blijkbaar allen ineens rijk worden, want de prijzen waren zo hoog, dat de raad de schrik in de benen kreeg. Slechts een drietal aanbiedingen was een nadere overweging waard, namelijk een gedeelte van de stal van het raadslid van der Moolen, een erf van de slager Gosschalk en een gedeelte van het erf van de winkelier v.d. Nulft. Een raadscommissie, bestaande uit de heren J. Kattenwinkel en I.K. Steffers, werd belast met het nader onderzoeken van deze aanbiedingen. Op 15 Juni 1864 kwam de raad weer bijeen en nadat de heer v.d. Moolen verzocht was de vergadering te verlaten, werden de verschillende aanbiedingen besproken. V.d. Moolen vroeg voor zijn stal ƒ 1200, Gosschalk voor zijn erf ƒ 550 en v.d. Nulft voor het zijne ƒ 45 per roe. Tot een beslissing kwam men niet, temeer omdat de Kerkvoogdij der Ned. Herv. Gem. inmiddels de gemeente een gedeelte van ’t kerkhof, gelegen tussen “de kerk en de lange straat” aanbood. Hoeveel de kerk daarvoor vroeg weten wij niet, doch een feit is het in elk geval dat in de raadsvergadering van 6 September 1864 een schrijven van Baron van den Hoevell werd behandeld, waarin deze aanbood zijn lokaal nog een jaar aan de gemeente te verhuren, omdat “de gemeente geen terrein kan bekomen dan tegen ongehoorde prijzen, waardoor een blijvende drukkende last van enige duizenden guldens voor de ingezetenen, waarvan hij ook zelf deel uitmaakte, zoude ontstaan”. De raad accepteerde dit aanbod en tot 1866 bleef de bestaande toestand gehandhaafd.

In de raadsvergadering van 26 Mei 1866 echter kwam de zaak weer ter sprake. In die tijd namelijk trachtte een zekere weduwe Bredewold haar pand aan de lange straat publiek te verkopen. Zij veilde het huis voor een bedrag van ƒ 4100, doch het werd niet gegund, omdat de hoogste bieder was onze plaatsgenoot H. Wagteveld met een bedrag van ƒ 2300. De Weduwe Bredewold bood het huis toen aan de gemeente aan voor een bedrag van ƒ 2700, alle kosten van overdracht enz. inbegrepen. De raad besloot op dit aanbod in te gaan en het pand aan de lange straat werd dus gekocht. Op 28 Juli 1866 besloot de raad in het aangekochte pand enige betimmeringen te laten aanbrengen. Het plan daarvoor werd gemaakt door de Rijksopzichter van Veen (Wijhe had toen zeker nog geen gemeente-architect). De gemeenteveldwachter kreeg een gedeelte van het perceel ter bewoning toegewezen. Daarvoor behoefde hij geen huur te betalen, doch daartegenover was hij verplicht het gehele gebouw schoon te houden. Bovendien werd besloten aan de achterzijde een stenen muur op te trekken, echter zodanig, dat de achtergelegen stalhouder de gelegenheid hield om met paard en wagen zijn stal te bereiken. Onze aandachtige lezers zullen zeker al wel hebben begrepen dat dit de stal was, welke tegenwoordig (1952) in gebruik is bij de heer Schut. De in 1866 gebouwde tussenmuur werd eerst enkele jaren geleden afgebroken en vervangen door een lager muurtje. Dit gemeentehuis heeft het dus ongeveer 50 jaar uitgehouden. Het was een primitief laag gebouwtje wat vele van onze oudere ingezetenen zich zeker nog wel zullen herinneren. Het stond op dezelfde plaats als het tegenwoordige gemeentehuis en was van de Langstraat gescheiden door een ijzeren hekwerk. Het bevatte slechts een verdieping.

Het in 1913 gebouwde gemeentehuis heeft het uitgehouden tot het samengaan van de gemeente Wijhe met de gemeente Olst tot Olst-Wijhe.

In samenwerking met de gemeente Olst-Wijhe en de Provincie Overijssel