De Nicolaaskerk
Historie
In prehistorische tijden zocht de IJssel zich met vele beddingen een weg door de moerassige streek tussen de Veluwe en de Sallandse heuvels. Dijken waren er nog niet en bij hoog water kon dan ook een groot gebied overstromen. Langs de oevers van de beddingen werden zand en klei afgezet, het zwaardere zand dicht bij de bedding, de lichtere klei wat verder weg. In het landschap ontstonden langzamerhand hier en daar zandige hoogten, die op den duur niet meer onder water liepen. Op die hoogten kwam ook de eerste bewoning, een enkele eenvoudige boerderij, soms ook enkele boerderijen bij elkaar. Soms vormde zich langs een bedding een langgerekte, zandige oeverwal, waarop meer mensen bij elkaar gingen wonen en een kleine nederzetting ontstond. Dat was ook het geval met de plek waar het dorp Wijhe zou ontstaan.
Waar nu de Nicolaaskerk staat was zo’n hoge plek.
Volgens een sage zou apostel Willibrord op een van zijn bekeringsreizen hier het eerste houten of tufstenen kerkje gesticht hebben. De plek rondom de kerk werd later bekend als Wie, wat terug te voeren is tot het oud-hoogduitse en oudsaksische “wih”. Dat betekent: “bij de heilige plaats” of “bij de tempel”. Op 28 augustus 960 schenkt koning Otto I voor zijn eigen zieleheil een hoeve in “Villa Wie” (dorp Wijhe) aan het St. Mauriciusklooster in de stad Machdeburg (Maagdenburg). Dit is de eerste keer dat de naam “Wie” op schrift verschijnt. Reden genoeg om in 2010 het 1050-jarig bestaan van “Wie” te vieren. “Wie” is ondertussen Wijhe geworden.
In 1261 wordt Wijhe voor het eerst een parochie genoemd en viel onder het aartsbisdom Utrecht. In het het einde van de 13e of in het begin van de 14e eeuw is de toren gebouwd in de romaanse stijl. In 1336 schenkt Johannes van Wye, verbonden als deken aan het St. Lebuïnuskapittel te Deventer, drie ponden tot opbouw van de toren. De muren zijn geheel massief. Een oorkonde van 20 mei 1621 vermeldt dat de parochiekerk gewijd was aan St. Nicolaas.
De reformatieperiode te Wijhe.
Rond 1580 vond de verandering van Staat plaats. De pastoors moesten een keuze maken in het proces naar de nieuwe leer. Een pastoor (uit Zwolle) schreef wat de gevolgen waren voor het kerspel Wijhe. Vrome katholieken werden uit hun kerk verdreven, de altaren werden afgebroken, er werd beeldenstorm gepleegd, de pastoor uit zijn pastorie gejaagd en verstoten.
Gelukkig zijn een aantal muurschilderingen uit de voor-reformatieperiode bewaard gebleven en gerestaureerd. Afgebeeld zijn St. Nicolaas, St. Johannes die Jezus doopt, St. Elias met de broden en St. Simon met de zaag. In 1600 kreeg de kerk zijn eerste predikant, Patrocles Bockelmann.
De noordbeuk van de kerk heeft ook nog dienstgedaan als school.
We herkennen ook nog de twee cellen die de veldwachter gebruikte voor het opsluiten van gearresteerden.
Van 1672 tot 1674 is de Nicolaaskerk weer een Rooms-katholieke kerk geweest. De reden hiervan was dat de bisschop van Münster – Bommen Berend was zijn bijnaam – met zijn leger deze regio veroverde.
In de Napoleontische tijd kwam de toren in handen van de plaatselijke overheid. Dit hield tevens in dat de kerkgangers niet meer via de toren de kerk in mochten. Er zijn toen 3 nieuwe ingangen gemaakt. Een aan de noordzijde voor de vrouwen en twee aan de zuidzijde voor de mannen.
(De vraag is of dit waar is. Was dit niet om de armen aan de noordkant te kunnen begaven? Zie de verschillende begraafregisters eind 18e eeuw: armen werden in het ’s avonds in het donker en aan de noordkant begraven, men hoefde dan niet door de ingang van de zuidzijde over het “gewone” kerkhof. Het kan ook de ingang van de school zijn geweest die vroeger in de verlaagde noordbeuk van de kerk was gevestigd).
De toren is nu nog steeds eigendom van de gemeente Olst-Wijhe.
In 1984/1985 bij de restauratie van de kerk, zijn de meeste banken verwijderd als gevolg van de zeer slechte staat waarin ze verkeerden en vervangen door stoelen. Alleen de zeventiende eeuwse baronnenbank herinnert hier nog aan. Deze bank was voor de baron en zijn personeel en is nog steeds eigendom van het landgoed De Gelder.
Beschrijving
Een deels in baksteen, deels in tufsteen opgetrokken, vrijwel geheel overwelfd gebouw met driezijdige koorsluiting, een pseudobasilicale noordbeuk (XVI A), een hallevormige zuidbeuk (XV A ?), de laatste oostwaarts verlengd met twee traveeën en een driezijdige koorsluiting (XV B?) en tenslotte een uitbreiding oostelijk van de noordbeuk, bestaande uit een kapel en een sacristie met driezijdige sluiting (ca.1500).
Inventaris: graftombe van wit en zwart marmer voor Robert van Ittersum tot Nijenhuis (gest. 1705) met bijbehorend ijzeren hekwerk door Hendrick van Gronouw; tombe voor Transislanus Adolf van Voorst tot Hagenvoorde (st. 1707) met borstbeeld door J. Mast; graftombe van wit en bont marmer voor Koenraad Willem van Dedom tot de Gelder (st. 1714) eveneens door J. Mast.
Preekstoel met achtzijdige kuip versierd met gewrongen ionische zuiltjes. Aan de preekstoel zijn bevestigd een koperen lezenaar en twee koperen blakers (midden XVII). Doophek, beneden uitgevoerd in paneelwerk en daarboven opengewerkt met gedraaide spijlen (midden XVII). Op het doophek een koperen voorzangerslezenaar.
Orgel op dorische zuilenstelling, volgens opschrift in 1821 geschonken door Johan Labbert Umbgrove. Orgel met Hoofdwerk en Positief, in 1821 gemaakt door G.H. Quellhorst en zijn stiefzoon C.F.A. Naber. Het toegevoegde vrije Pedaal blijft buiten de bescherming.
Toren van vier geledingen; de drie onderste laat-romaans. Baksteen, met lisenen en rondboogfriezen; de gotische verhoging met spitsboognissen en galmgaten. Hoge, achtkante, met leien
beklede spits. Klokkenstoel met gelui van twee klokken, waarvan één van G. Schimmel, 1681., diam. 128,5 cm en een moderne klok. Mechanisch torenuurwerk B. Eijsbouts, Asten, later voorzien van elektrische opwinding.
Aan een steunbeer van de kerk bevindt zich vrij hoog een witmarmeren zonnewijzer. De plaat zit iets schuin tegen de muur. In het bovenste deel staat: 1715.